maandag 29 november 2010

De laatste sprint

Het einde van de nanowrimo is in zicht.

Dit weekend schrijf ik op Terschelling. Ik wandel, schrijf, wandel.Ik heb de 50.000 woorden al gehaald. Maar het boek is nog niet af.Voor 1 december moet ik een einde aan het verhaal zien te breien. Ik heb vandaag nog en morgen.
Het is makkelijk om steeds maar weer nieuwe scenes te schrijven.
Het is moeilijk om het verhaal af te ronden. De stenge deadline helpt. Anders was ik nog maanden, wellicht jaren, om dat einde heen aan het dralen.

Ik schrijf sneller dan ik kan denken. Het einde schrijft zichzelf. Ik heb geen idee of dit wat is. Maar op dit moment heb ik weinig meer in te brengen. Wil ik dit boek in twee dagen afronden, dan moet ik dat verhaal de ruimte geven zichzelf rond te schrijven. En moet ik een stapje terug doen. Wat ik moet doen is schrijven. Vol passie. En vol verbazing kijken naar de woorden die op mijn beeldscherm verschijnen. Niet denken: deze kant moet het niet op! Daar heb ik geen tijd voor. Doorschrijven. Af en toe even wandelen om bij te komen. En dan weer dat vagevuur van woorden in duiken.


Ik ga expres op de zijkant van de dijk lopen. Ik kan heel goed schuin lopen met mijn nieuwe kisten. Elke voet past precies binnen de achthoekige dijkstenen. Beneden aan de dijk liggen donkere bruine ijsschotsen. Ze zijn door het slik gehaald. Zelfs het ijs ruikt hier naar modder.
Ik denk weer aan Amsterdam. Daar was geen modder, geen garnalenstank.
‘Aan de Amsterdamse grachten,’ zing ik, en ik dans over de zijkant van de dijk. Ik stamp met mijn te grote schoenen met stalen neuzen op de stenen.
Boven mijn hoofd komt een grote groep ganzen uit het noorden aanvliegen. Ze komen uit Siberie. Hun gegak voert mee met de noordoosten wind. Huntje kijkt omhoog en blaft een keer. Vermoeid. De ganzen landen op het wad. Het gegak waait weg met de wind.
Dan blijft Huntje stil staan. Abrupt. Hij kijkt me met zijn donkerbruine ogen aan. Hij lijkt iets te willen zeggen.
‘Wat is er dan hondje?’ vraag ik. ‘Wil je ook dansen?’
Hij blijft zo triest kijken.
‘Zullen we maar terug?’
Ik aai hem over zijn kop. Tussen zijn ogen een zwarte vlek.
Dan zakt hij door zijn poten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten